Leringen waarvan je dacht dat ze bijbels waren. Niet iedereen die zegt Heer, Heer...
Hallo allemaal,
De manier waarop dwaling ontstaat is wanneer iemand de ene leerstellige dwaling op de andere stapelt en dan een conclusie trekt, die natuurlijk fout is. Maar omdat ze niet weten dat wat ze geloven gebouwd is op lagen van dwaling, denken ze dat hun conclusie Schriftuurlijk is.
Eén zo'n geval is wanneer iemand bang is dat hij zijn redding verloren heeft. Zij lezen Mattheüs 12:31 dat het lasteren van de Heilige Geest niet kan worden vergeven, en zullen zeggen dat zij kwaadspraken over een voorganger en nu bang zijn dat zij hun redding hebben verloren, omdat dat in hun denken het lasteren van de Heilige Geest is. Of misschien hebben ze zich uitgesproken tegen iemand waar ze het theologisch niet mee eens waren, en zijn ze bang geworden dat ze de Heilige Geest hebben beledigd.
Eigenlijk is het "lasteren" van de Heilige Geest het verwerpen van de Here Jezus, en dat is wat de Farizeeën in Mattheüs 12 aan het doen waren. Het werk van de Heilige Geest was in hun midden, toch verwierpen zij Hem, en daarmee verwierpen zij Jezus. Omdat Jezus voor anderen stierf en niet voor Zichzelf, was de enige zonde die niet door het kruis bedekt werd, het verwerpen, afwijzen van Jezus. De Heilige Geest is het middel tot verlossing, degene die onze menselijke geest herschept, dus Jezus verwerpen is de Heilige Geest verwerpen of lasteren. Maar sommigen denken dat ze die onvergeeflijke zonde hebben begaan als ze een voorganger bekritiseren of in onwetendheid hebben gedacht dat de gaven van de Geest met de apostelen zijn gestorven, of iets dergelijks. Dat is niet het geval.
Van daaruit gaan ze naar het gedeelte voor vandaag, 'Niet iedereen die tot mij zegt Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan...', dubbel overtuigd dat ze hun redding verloren hebben. Soms halen ze Mattheüs 8:8-12 erbij, waar we het ook over zullen hebben, waar de Heer zegt: "De kinderen van het koninkrijk zullen in de buitenste duisternis geworpen worden...", en ze zijn ervan overtuigd dat de Heer hen verstoten heeft, dat ze hun redding verloren hebben.
Hoe zit het dan met Mattheüs 8 en de kinderen van het koninkrijk die worden uitgeworpen?
Het boek Mattheüs is geschreven voor Joodse gelovigen, en Mattheüs werd ertoe geleid specifieke zinnen, verhalen en gelijkenissen op te nemen die een Joodse lezer onmiddellijk zou begrijpen. Eén van die uitdrukkingen is 'koninkrijk der hemelen'. Mattheüs gebruikt het woord 'koninkrijk' 55 keer, meer dan enig ander evangelie. In Johannes daarentegen wordt het woord slechts 3 keer gebruikt en in Marcus 19 keer. Lucas komt nog het dichtst in de buurt met 44 keer, maar zijn evangelie is langer en deel 1 van een tweedelig deel; Handelingen is deel 2.
In Mattheüs 8:5-13 wordt Jezus in Kapernaüm benaderd door een Romeinse hoofdman die Hem vraagt zijn dienaar te genezen. Kapernaüm' betekent 'Nahums dorp', en had een geschatte bevolking van ongeveer 1500, gelegen aan de noordkust van het Meer van Galilea. Jezus zei: "Ik zal komen en hem genezen."
Toen hij dat hoorde, hield de hoofdman Hem tegen en zei dat hij niet waardig was dat Jezus naar zijn huis zou komen, maar spreek slechts een woord en hij wist dat zijn knecht genezen zou worden. Hij legde uit dat ook hij, net als Jezus, een man is die onder gezag staat, en bevelen geeft. Hij wist dat Jezus het alleen maar hoefde te bevelen, en de knecht zou genezen worden.
Jezus is verbaasd over het geloof van deze Romeinse officier. "Bij niemand in Israël heb ik een zo groot geloof gevonden!" De Joodse lezer zou de zinsconstructie onmiddellijk hebben begrepen - Deze niet-Joodse Romeinse soldaat heeft een groot geloof, groter dan alles wat Jezus tot nu toe onder de Joden had gevonden. Voor sommigen die luisterden of dit lazen, zou Jezus' commentaar hun trots hebben gekrenkt - het idee dat een niet-Jood een groter geloof zou kunnen hebben dan een Jood!
"En Ik zeg u: Velen zullen uit het oosten en het westen (niet-Joodse volken) komen en met Abraham, Izaäk en Jakob in het Koninkrijk der hemelen gaan zitten. Maar de kinderen van het koninkrijk (Joden) zullen worden uitgeworpen in de buitenste duisternis; er zal geween zijn en knersing der tanden."
Hij heeft het niet over jou...
Jezus deed deze uitspraak in het bijzijn van de Romein en Zijn Joodse discipelen. De Joodse mensen die Jezus' uitspraak hoorden, moeten verbaasd zijn geweest. Het idee dat sommigen van de mensen aan wie het koninkrijk in de eerste plaats toebehoort, zouden worden verstoten, moet een nieuwe gedachte voor hen zijn geweest. Het was de eerste glimp van hoop voor niet-Joodse gelovigen, en een belofte van iets dat komen gaat.
Ik zal er een culturele noot aan toevoegen. Het gebruik van de uitdrukking "in de buitenste duisternis geworpen" en "geween en knersing der tanden" was in die tijd een verwijzing naar een persoon die probeerde een feestje binnen te vallen. In de tijd dat huizen werden verlicht door olijfolielampen maar straten niet, was de uitdrukking "in de buitenste duisternis geworpen" een uitdrukking die werd gebruikt voor iemand die uit het licht van het feest de straat op werd geschopt.
Zij werden van het terrein gestuurd, het eerste niveau van duisternis, dan naar de buitenste duisternis, voorbij het licht van het huis waar het feest werd gehouden. Er werd gezegd dat die mensen kwaad zouden zijn, zo kwaad dat ze in tranen zouden zijn, vandaar de uitdrukking 'geween en tandengeknars', vloekend omdat ze verworpen en uitgestoten werden. Wij lezen het en denken 'de hel', maar zij verstonden het zo dat Joden uit het bruiloftsmaal zouden worden gezet, waar Abraham, Izaäk en Jakob zullen zijn. Wij missen dat begrip van het bruiloftsfeest en zien alleen de 'duisternis'.
Deze uitdrukking gaf zo'n beeld dat Mattheüs ertoe gebracht werd om hem niet alleen hier in 8:12 op te nemen, maar ook in 22:13, 24:51, en 25:30. In 22:1-14 wordt het gebruikt in de gelijkenis van het bruiloftsfeest. Een man probeert het feest binnen te vallen zonder een bruiloftskleed aan te hebben. Openbaring 19:8 & 14 vertelt ons dat de bruiloftskleren worden gegeven voor de rechtvaardige heiligen bij het bruiloftsmaal van het Lam, en zijn "fijn linnen, schoon en wit, dat is de rechtvaardigheid der heiligen. Hiernaar wordt ook verwezen in de Openbaring 3:4-5, 18; 4:4; 6:11; 7:9; 7:14.
In de gelijkenis van het bruiloftsfeest kreeg de man de kans om te spreken, maar hij was sprakeloos en werd eruit gegooid. Psalm 107:2 zegt: "Laat de verlosten van de Here het zeggen", en Romeinen 10:9-10 zegt dat wij met het hart geloven, maar met de mond de Here Jezus belijden tot onze redding. De man op het bruiloftsfeest zweeg, en was niet bekleed met wit linnen, dus werd hij gearresteerd en van het terrein gegooid in de "buitenste duisternis" (onverlichte ruimte). Hij was niet rechtvaardig en wilde zijn verlossing niet belijden, dus werd hij van het bruiloftsmaal verstoten.
Niet iedereen die tot mij zegt 'Heer, Heer'.
Bij het behandelen van Mattheüs 7:22-23 denken sommigen dat zij iemand kunnen zijn die 'Heer, Heer' zegt en toch verstoten wordt. Ik vraag hen: Spreekt Jezus altijd de waarheid? Het antwoord is natuurlijk een nadrukkelijk 'ja'. Dan vraag ik waarom zij de beweringen van de verstotenen geloven in plaats van Jezus te geloven. Dit komt voor de meesten als een schok, dat ze dit gedaan hebben. Die openbaring van hun ongeloof en ondeugdelijk Bijbels inzicht is voor velen een schok. Spreekt Jezus hier de waarheid?
"Ik zal hun moeten bekennen: Ik heb u nooit gekend. Gaat weg van Mij, gij die de ongerechtigheid bewerkt (een zondige levensstijl leidt)."
Spreekt Hij de waarheid? Als Jezus zegt: "Ik heb u nooit gekend", is dat dan de waarheid? Hij heeft hen nooit gekend. Zij leven een levensstijl van zonde en bedrog. Dat betekent dat hun beweringen over het uitdrijven van demonen en het doen van wonderen in Zijn naam allemaal leugens zijn. Zij speelden een spel. Voor nog meer bewijs (alsof het niet genoeg is Jezus' woorden te geloven) ga terug naar de context van dit gedeelte.
Het begint in v15: "Pas op voor valse profeten (valse gelovigen)." Dus dat bepaalt de context. Het onderwerp is valse gelovigen. Zij die het spel meespelen, de religieuzen die Jezus niet echt kennen. Jezus gaat verder met te zeggen: kijk naar de echte vruchten van hun leven. Een goede boom brengt goede vruchten voort, en een slechte boom slechte vruchten. Kijk naar hun persoonlijke leven, kijk naar hoe ze mensen behandelen. Dan gaat Hij verder met: "Niet iedereen die tot mij komt en zegt: 'Heer, Heer', zal de hemel binnengaan..."
Hij heeft het niet over jou of mij. Hij heeft het over valse gelovigen. Valse predikanten en profeten.
De samenvatting is dat de 'kinderen van het koninkrijk' in Mattheüs 8 een verwijzing is naar ongelovige Joden, die het eerste recht op redding hebben, en naar valse gelovigen in Mattheüs 7, niet jij of ik...volgende week meer, tot dan, zegen,
John Fenn/wk/ak
www.cwowi.org en email me op [email protected]