Ik was door een Episcopaalse (Anglicaanse) priester uitgenodigd om te onderwijzen over huiskerk, in zijn Episcopaalse kerk, wat ik eerlijk gezegd wel vreemd vond, maar ik ben toch gegaan. Toen ik die kerk binnenliep, met zijn rijke houtwerk, ordelijke kerkbanken, altaar en de eeuwig brandende vlam vooraan, kwamen herinneringen uit mijn kindertijd terug, als een film die versneld wordt afgespeeld, en een jaar in iemands leven in een aantal seconden probeert weer te geven.
Iets anders kende ik niet
“Die vlam is de aanwezigheid van de Heer”, was het antwoord van mijn moeder op mijn vraag: “Wat is die rode kaars aan de muur, bij het altaar?” toen we achter in de St. Andrew’s Episcopaalse Kerk in Kokomo, Indiana, liepen.
Ik was waarschijnlijk 8 jaar oud, en moeder nam ons voor de eerste keer mee naar de kerk. Terwijl zij antwoord gaf, probeerde ik te bevatten hoe God in een gebouw kon wonen, daar achter het altaar, en dat wij ZO dicht bij Hem stonden. Ik dacht ook: ‘ik kan daar naartoe lopen en de kaars uitblazen – wat zou er dan met het universum gebeuren? Zou ik dood neervallen’? Daar wou ik niet over nadenken.
Een deel van mij wilde naar buiten rennen en voorbijkomende auto’s stoppen met het grote nieuws dat God in dit kerkgebouw HIER woont! Deel van mij vroeg mij af waarom, als dit echt was, anderen niet naar buiten renden en de auto’s tegenhielden met dit geweldige nieuws? Iets klopt er niet, dacht ik bij mezelf.
St. Andrew’s was mijn introductie van het christendom en het kerkleven. We gingen naar de kerk, maakten een kniebuiging voor we onze kerkbank betraden, om Jezus respect te geven, of zoiets, en gingen dan zitten. Wat ik mij kan herinneren is dat wij altijd een scene maakten als we naar de kerk gingen – met 4 kinderen, en 2 jaar leeftijdsverschil tussen ieder kind, zagen wij eruit als perfecte traptreden – en iedereen keek naar ons, met pa die voorop liep, dan moeder, en wij daarna, op volgorde van geboorte.
Oudere vrouwen glimlachten, terwijl ik van binnen in elkaar kromp. Iemand aaide mij eens op mijn hoofd, en ik keek terug, deels zoals een snauwende hond doet en een deel ‘Ja, ik weet dat we er schattig uitzien, en we maken er het beste van, om een extra donut te krijgen straks.’
Dingen veranderden, maar ook weer niet
Pa verliet ons gezin toen ik 11 ½ jaar oud was, maar moeder bleef ons iedere week mee naar de kerk nemen. De scheiding bracht mijn moeder ertoe de Heer te zoeken, en zij vond Hem en de doop met de Heilige Geest. Al spoedig, drongen zij en haar beste vriendin van de kerk er bij de priester op aan tongen en een (de hemel verbiede het) gitaar toe te staan tijdens de zangdienst!
Ik had geen idee van al de onderlinge strijd die er plaats vond. Ik merkte dat de liturgie wat losser werd, er werden pauzes ingelast zodat gemeenteleden hardop een gebed konden bidden. Dat was eng voor een kind, omdat, zoals bij iedere traditionele kerk, wij allemaal naar voren gericht zaten, dus wist je nooit waar een luide stem vandaan kwam – achter je of van rechts, van voren of van links, of van iemand die op dezelfde bank zat (hoe genant was het op dezelfde rij te zitten als iemand die hardop een gebed ging uitspreken!)
Ik voelde mij als een Londenaar in een bomkelder, tijdens de strijd om Engeland, nooit wetend waar een bom kon exploderen. Sommige mensen fluisterden nauwelijks, terwijl anderen praktisch schreeuwden. Het was zenuwslopend. En de liturgie veranderde van gij naar u en jou, en dat was ineens erg vreemd, maar toch ook vertrouwd.
Maar al het andere bleef hetzelfde – de kniebuiging, de volgorde waarin we liepen – alleen vader ontbrak, waardoor ik mij voelde opvallen. Dan de processie, daarna keken we naar het bord vooraan, waar alle nummers van de gezangen op vermeld stond, die we in die volgorde dan ook zongen. (de jongere kinderen gingen na de zang naar hun eigen zondagschool). Dan volgde een 20 minuten preek, 1 grapje, dan de ceremonie rondom het avondmaal, en iedere rij ging om de beurt naar voren om het avondmaal te ontvangen, dan liepen we weer terug, dan de trap af naar beneden, naar de donuts voor de ‘ontmoeting’. Zondag na zondag, de volgorde veranderde nooit.
Gong show
Toen al had ik een verlangen meer over God te weten te komen, en Vader Cooper kon erg goed tijdens de belijdenislessen ons uitdagen na te denken over ondoorgrondelijke dingen. Ik weet nog dat een hele les ging over de vraag waar het eerst atoom vandaan kwam. Kon het toevallig ontstaan zijn, of was het geschapen?
Nog iets wat ik mij herinner over de Belijdenis. Toen het de zondag was om belijdenis te doen, had een vriendin van mij, Margaret, haar buurmeisje en beste vriendin meegenomen om dit gebeuren mee te maken.
Ik struikelde over de trap en over mijn woorden toen ik haar die dag ontmoette.
Later vertelde ze dat ik een mollige, onhandige, roodharige jongen was met hazentanden, in een lelijk groen wollen pak en ze zou mij absoluut NIET meer dan een passerende groet geven. Ik vond haar het mooiste dat ik ooit gezien had, en ik hield vooral van haar botte transparantie, haar tikje overgevoeligheid en ondeugendheid. Wist zij veel dat ze binnen 3 ½ jaar ‘vaste verkering’ met die mollige, roodharige jongen zou hebben, die toen uitgegroeid was tot ruim 1.90 meter en zijn tanden ondertussen recht had staan, zijn haar was ondertussen blond geworden, en binnen 7 jaar zou hij haar vragen hem te trouwen.
Vader
In mijn tienerjaren zocht ik naar een vader, al moest dat verlangen nog gedefinieerd worden. Ik was zoekende, maar wist alleen niet waarnaar. Dus werd ik een misdienaar. Ik denk dat we met z’n tweeën iedere zondag dienden, we liepen mee in de processie met Vader Cooper, en we assisteerden met het avondmaal, en het op de juiste tijd laten klinken van de bel.
De juiste tijd om de bel te laten klinken was als Vader Cooper het avondmaal aan het klaarmaken was, en hij ging knielen en op zijn borst sloeg, zeggende: ‘Heer, ik ben niet waardig’, ‘Heer, ik ben niet waardig,’’Heer, ik ben niet waardig’. Dan was het aan de misdienaar om de gong na iedere uitspraak van niet waardig zijn, te laten luiden – niet te hard, om niemand van schrik in zijn broek te laten plassen, maar ook niet zo zacht, dat mevrouw Wiedanook het niet kon horen. Het was moeilijk om dit precies goed te hebben.
Het probleem was, we waren allemaal op dat moment aan het knielen, verondersteld naar voren en beneden te kijken, en ik kon nooit goed anticiperen wanneer de ‘Ik ben niet waardig’ bons op zijn borst zou komen. Verschillende keren hoorde de gemeente ‘Heer, ik ben GONG….een pauze, om de echo te laten vervagen…niet waardig,’ en andere keren sloeg ik de gong niet eens, omdat mijn gedachten afdreven naar de donuts of hoe heet het was of iets dergelijks.
Ik paste er niet in, toen al niet
Dat was de eerste keer dat ik mij realiseerde dat ik niet paste in het kerkleven. Ongeacht hoe bekend de routine werd, ik voelde geen enkele band. Niets scheen bij mij te passen, of ik paste er niet in, het was niet iets voor mij. Wat ik ook deed in de kerk, het bracht mij niet dichter tot Hem, maar dit was het enige wat ik in die tijd kende.
De grote verandering in mijn leven kwam in 1974, toen een meisje in Duitse les, Janny, een Rooms Katholieke gelovige, mij in de pauze vertelde over de Heer. Ik had mijn moeders geloof bespot, maar Janny was anders – ze vertelde over situaties die zij en haar vriend (haar toekomstige echtgenoot) meemaakten, hoe ze ervoor baden, en hoe de Heer die gebeden beantwoordde. Ze preekte niet tegen mij, zoals mijn moeder wel deed, zij opende gewoon haar hart en vertelde hoe je geloven kon in je tienerjaren.
Toen ik 7 beantwoordde gebeden op een rij zag bij haar, besloot ik dat ik nu genoeg bewijs had dat Jezus en God de Vader in het bijzonder, persoonlijk konden zijn. Ik ging naar huis en dacht erover na – als Jezus het laatste woord zou hebben in mijn leven, en als ik voor Hem zou leven, ongeacht wat anderen van mij dachten, of mij haatten of kwaad spraken over mij, als Hij het laatste woord heeft, was het alleen maar logisch om Hem nu al te dienen. Op die basis ‘vroeg ik Hem in mijn hart’ - vertelde Hem dat ik geloofde dat Hij God was, en dat Hij mijn leven kon hebben, als Hij dat wilde. (al twijfelde ik er serieus aan of Hij dat wel wilde). Toen begon ik tegen de Vader te spreken.
Bidstonden
Janny’s vriend had haar tot de Heer geleid, Janny mij, en ik leidde mijn vriendin – dat knappe meisje dat ik zag bij mijn belijdenis, 3 ½ jaar daarvoor, tot de Heer. Zij begonnen Barb en mij te discipelen, al wist ik toen niet dat dit zo heette. Ze waren gewoon vrienden, namen ons mee naar een bidstond op zaterdagavond, buiten op een boerderij, praatten met ons als we pizza’s aten bij Pizza Hut….en tijdens Duitse les. Ze namen ons zelfs mee voor een ritje naar het platteland, waar we een plekje vonden om te zitten. We hielden elkaars hand vast in een cirkel, en zij baden dat Barb en ik de Heilige Geest zouden ontvangen. En dat deden wij.
De ‘zaterdag bidstond’ zoals wij het toentertijd noemden, was een wekelijkse bijeenkomst in een huis, waar Geest vervulde gelovigen uit allerlei kringen en achtergrond bij elkaar kwamen, maar vol liefde en blijdschap en puurheid voor de Heer. De aanbidding werd begeleid door het instrument van de jaren 70: de ukelele. Dat was vast een vereist instrument volgens één of ander onuitgesproken Charismatische Vernieuwing regel, want ukeleles waren er ALTIJD in bijeenkomsten van die tijd.
We aanbaden totdat we dat niet meer konden. We bestudeerden de Bijbel, iemand had een les, er was gebed voor wie dat wilde, en als er de hele avond aanbidding was, of gebed voor iets of iemand, dan was dat zo en dat moest dan vast de wil van de Heer zijn. Daar ging het om: laat God God zijn.
Het was daar dat ik mijn eerste wonder zag. De gastheer van die avond had een hond, een Duitse Herder, die een trap had gekregen van een paard of een koe, zo erg dat een tand uit zijn mond bungelde, slechts vastgehouden door een draadje weefsel. Zijn bek was gezwollen en andere tanden waren verplaatst, door de kracht van de schop.
Nadat we onze handen van zijn snuit afgehaald hadden, zagen we dat zijn bek en die tand die zo beschadigd was, nu volkomen normaal was. De hoektand die eerst uit zijn bek bungelde, zat nu stevig op zijn plek – en weg rende de hond, om te gaan spelen, volkomen genezen!
Het begin van geruïneerd zijn
Ik weet nog dat ik na de doop met de Heilige Geest, terug ging naar de Episcopaalse kerk. Dus na een aantal van die bidstonden meegemaakt te hebben. In de kerk las ik de liturgie. Ik was verrast en geschokt, en zei: “Hé, dit is Bijbels!” De geloofsbelijdenis van Nicea en de geloofsbelijdenis van de apostelen zijn correct! Dat had ik nooit eerder gezien. Ik was verbaasd dat de Episcopalen zoveel van wat ze geloofden, correct hadden.
En dan ging men verder met de rest van de dienst….en het ongemakkelijke gevoel dat je krijgt wanneer je ergens niet bij hoort en je denkt dat iedereen dat kan zien of voelen, kwam heel hard weer terug. Ik wilde terug naar de zaterdagavond bidstond! Ik wilde hen hier vertellen dat ze al die attributen niet nodig hadden. Ze hadden de gewaden niet nodig, de wierook, het 3 maal luiden van de bel, het glas in lood!
Ik was op weg geruïneerd te worden….maar het zou nog 25 jaar duren voordat ik dit volledig zou realiseren.
Volgende week meer over wat mij ruïneerde.
Zegen,
John Fenn / vertaling AHJ
Vergeet niet mij te e-mailen naar: [email protected]